de collectie

Doelstelling van de museumschepen

Het Rijn- en Binnenvaartmuseum werd opgericht met als doel het schippersleven zowel historisch, cultureel als sociaal te bewaren en in beeld te brengen. Deze schepen, voorwerpen, foto’s enz. moeten ons laten zien hoe de schipper vroeger woonde een werkte.

We hopen hiermede zowel de jongere of huidige schippers zelf als de mensen van de wal het rijke verleden te laten kennen.

Hier kan men zeggen “Geen toekomst zonder kennis van het verleden.”

De schipper, zijn leefwereld en zijn schip zijn dikwijls onbekend gebleven bij de rest van de bevolking en met dit drijvend museum hopen we een bijdrage te leveren aan de geschiedenis van het schippersleven en de industriële archeologie te bewaren en verder uit te bouwen.

Collectie op Mon Désir

het jagen van schepen

De houten binnenschepen hadden geen motor. Het kleine zeil kon enkel gebruikt worden als de wind uit de goede richting kwam want de smalle waterlopen lieten weinig ruimte om te manoeuvreren. Daarom, en ook bij tegenstroom, werden deze schepen “gejaagd” door ezels en paarden maar dikwijls ook door de vrouw en kinderen van de schipper.

De jaaglijn was vastgemaakt aan de top van de mast. Zodoende was de jaaglijn vrij van obstakels op de wal, zoals struiken of meerpalen en had het schip een trimpunt om beter te manoeuvreren. Lopend over het jaagpad aan een zeel in het gareel werd het schip vooruit getrokken. Als trekpaard werden vaak ‘Brabanders’ – boerentrekpaarden – gebruikt.
Eenmaal het schip in beweging was, werd het trekken minder zwaar.

De jaagpaden naast de waterlopen zijn nu mooie fietspaden.

houten Waal of Péniche flamande

Model van een houten Waal, de voorloper van de spits.

Slechts twee houten Walen hebben de tand des tijds overleefd. Een ligt in Noord-Frankrijk en de Céphée op de Droogdokkensite. Céphée is 38,50 m lang, 5 m breed, 0,30 m diep. Rijn- en Binnenvaartmuseum, kon Céphée kopen van de Vlaamse eigenaar en zo werd het schip gered van de sloop. Bekwame schipper-vrijwilligers brachten het schip in 1979 naar Antwerpen. Céphée is nu eigendom van de stad Antwerpen.

Het zogenoemde “Walenschip” (in het Frans evenwel “péniche Flamande” genoemd) is de laatste reliek van een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de binnenvaart en de ontwikkeling van onze havens, in het bijzonder van de Antwerpse haven.

Begin 1900 waren er ongeveer 2000 van deze schepen ingeschreven in het nationale scheepsregister. Ze vormden een pareltje van scheepsbouw en timmervakmanschap. Met een minimum van hout geconstrueerd, hadden deze schepen een laadvermogen van 396 ton netto. Ze speelden een sleutelrol in de aanvoer/afvoer van de scheepsladingen in de havens.

Het Walenschip herinnert ook aan de levensomstandigheden van de schippers en de toenmalige sociale omstandigheden van die tijd: deze schepen werden getrokken (“gejaagd”) door vrouwen en kinderen en later ook door de paarden van de schipper en waren soms voorzien van een zeiltje.

De “Céphée” was het eerste schip dat beschermd werd als monument (ministerieel besluit van 3 maart 1994).

de opduwer

Wie het zich kon permitteren had de mogelijkheid om zich een ‘opduwer’ aan te schaffen.
Dit was grote verbetering voor schepen zonder motor, na het traditionele jagen.

De opduwer was een klein duw-/sleepbootje dat vooral in de eerste helft van de 20ste eeuw gebruikt werd. Het plaatsen van een motor op de binnenvaartschepen was toen erg kostelijk en het nam laadruimte weg. De trillingen van de motor konden serieuze problemen geven aan de houten rompen van de schepen. De snelle en wendbare bijboot was meer dan alleen aandrijving van het binnenvaartschip. Ook als ijsbrekertje en om te laden en lossen bewees het zijn nut.
De opduwer werd achter het binnenvaartschip gebonden en werd bestuurd met touwen of pikhaak door de schipper die op zijn binnenschip stond.

boorddocumenten

De documenten aan boord waren in verschillende talen. De binnenschippers waren de “Europeanen avant la lettre”.

de parlevinker

Men kon niet altijd aan de wal voor inkopen.
Daarvoor had men de “Parlevinker” of “Proviantboot” die langszij kwam.
Een heuse supermarkt.

Collectie op Liomar

Radersleepboot

Model van de Radersleepboot Ragnar.
De Ragnar is gebouwd in 1922 en heeft dienst gedaan tot 1957. Deze sleepboten waren de krachtpatsers van de Rijn met zijn 1.600 IPk stoom. Riviersleepboten hadden vaak voldoende motorvermogen om meerdere grote sleepschepen stroomopwaarts te slepen. De diepgang van deze sleepboten was beperkt in verband met de wisselende waterstanden op de rivier. Er was 15 man personeel aan boord.

Tot aan de helft van de 20ste eeuw waren er nog 113 radersleepboten actief in de Rijnvaart.

Houtbewerking

Lange wachttijden en weinig financiën creëerden goede houtbewerkers.

De toueur of kabeltrekker

De toueur haalt een ketting op van de bodem van het kanaal of de tunnel en trekt zichzelf en zijn aangekoppelde sleep voort langs de ketting. Achter de toueur verdwijnt de ketting terug naar de bodem. Omdat ventilatie van de uitlaatgassen in de tunnels moeilijk is, dienen de schepen doorheen de (niet verlichte) tunnel getrokken te worden. Aanvankelijk gebeurde dit op mankracht, later met paarden of stoom. Nu haalt de kabeltrekker in tunnels electrische stroom van een bovenleiding (zoals een tram).

De ketting in de tunnel van Riqueval is 8045 meter lang en is aan beide uiteinden van de tunnel op de oever van het kanaal verankerd.